Nederland zet eigen industrie op achterstand in de EU
De interne markt is de hoeksteen van Europese samenwerking. Dat zou het ook moeten zijn in ons streven naar ‘open strategische autonomie’. Op dit moment is het speelveld echter ongelijk door de sinds 2020 verruimde staatssteunkaders. Grotere lidstaten steunen hun bedrijven wél, terwijl kleinere lidstaten, zoals Nederland dit niet kunnen of willen. Problematisch is dat Nederland zich tegelijkertijd verzet tegen ‘meer (geld naar) Brussel’ en het eigen bedrijfsleven daarmee benadeelt. Strategisch Europees industriebeleid moet daarom uitgaan van fondsen op Europees niveau.
Blog door Theo Henrar, voorzitter FME
Wereldwijd is er een groeiende trend waarbij overheden gebruik maken van subsidies. Het aantal subsidies tussen 2019 en 2022 is meer dan verdubbeld ten opzichte van de periode tussen 2015 en 2018. Daarbij zijn het met name China en recent ook de VS, met de Inflation Reduction Act (IRA), die inzetten op groene industriepolitiek en daarbij hun eigen industrieën stimuleren.
Antwoord ineffectief
Ook in de EU is er een hernieuwd besef dat strategische industriepolitiek cruciaal is voor economische weerbaarheid, ons concurrentievermogen en klimaatneutraliteit.
Echter is de aanpak gefragmenteerd en leidt het tot een ongelijk speelveld binnen de interne markt. Dit komt door de sinds 2020 flexibelere staatssteunkaders. Daardoor zijn het met name de grotere lidstaten met ruimere bestedingsmogelijkheden die hun eigen bedrijven (kunnen) steunen. Nederlandse bedrijven kunnen hierdoor moeilijk opboksen tegen hun concurrenten die wél steun krijgen.
"Met de kabinetsformatie en de aankomende Europese verkiezingen is aandacht voor EU-breed industriebeleid cruciaal"
Het zou goed zijn om deze versnipperende aanpak tegen te gaan en in te zetten op gemeenschappelijke financiële middelen, zoals de Europese Commissie in september 2022 al voorstelde met het Soevereiniteitsfonds. Doel moet zijn om elke euro zo efficiënt mogelijk te besteden, en om innovatieve Europese bedrijven die van strategisch belang zijn voor de toekomstige groene economie goed te positioneren. Dit voorstel heeft het echter nooit gehaald, onder andere door weerstand van Nederland. In het uiteindelijke industrieplan van de EU uit 2023, de Green Deal Industrial Plan (GDIP), koos de Europese Commissie er dan ook voor om uit te gaan van verruimde staatssteunkaders.
Onbenutte kansen
De Nederlandse technologische industrie zou bij uitstek profiteren van een Europees industriebeleid dat gestoeld is op gemeenschappelijke fondsen in plaats van de verruimde staatssteunkaders. De Europese inzet op groene industriepolitiek zou veel kansen kunnen bieden voor de Nederlandse technologische industrie: Nederlandse ondernemers produceren namelijk veel verschillende technologische innovaties die de energietransitie in Europa kunnen versnellen. Het ongelijke speelveld maakt het echter moeilijk om hier optimaal de vruchten van te kunnen plukken. Problematisch is dat Nederland dit ongelijke speelveld verder versterkt: na de weerstand tegen het Soevereiniteitsfonds bleek Nederland ook niet welwillend te staan tegenover het vrijmaken van extra middelen bij een ander initiatief rond Europees industriebeleid, de Strategic Technologies for Europe Platform (STEP)
Conclusie
Eerlijke concurrentie op de interne markt en een gelijk Europees speelveld zijn essentieel voor de economische weerbaarheid van de EU. Het faciliteren van een Europese subsidierace is niet het juiste antwoord op de internationale subsidierace. In de EU kunnen we onze gezamenlijke innovatiekracht beter benutten met een meer gemeenschappelijk industriebeleid op Europees niveau.
Met de kabinetsformatie en de aankomende Europese verkiezingen is het cruciaal dat hier meer aandacht naartoe gaat. Dit is niet alleen nuttig, maar ook noodzakelijk voor de toekomst van onze industrie en economie.